Het Industriemuseum beschikt over een grote gevarieerde collectie van drukpersen, weefgetouwen, boeken en foto’s. Maar zo’n collectie tentoonstellen en bewaren brengt ook heel wat onderhoudswerk met zich mee. Een klusje voor behoud- en beheermedewerker Johan Beghyn. Johan ontfermt zich dag in dag uit over eventuele factoren die de museumcollectie kunnen aantasten. Dit wil zeggen dat hij ervoor zorgt dat alle museumstukken optimaal geplaatst worden, in zo perfect mogelijke klimatologische omstandigheden en vrij van insecten of andere plagen die de collectie kunnen teisteren. Wanneer ik het depot binnenwandel, blijkt hij meteen erg enthousiast over de nieuwe machine om museumfoam te snijden. Want ook dat behoort tot het takenpakket van Johan: museumstukken inpakken en tentoonstellen. Tijd om kennis te maken!
Tekst: Olivia Desticker
Foto’s: Martin Corlazzoli
Dag Johan! Het behoud en beheer van een museumcollectie, daarin kom je niet toevallig terecht, toch?
“Dat is waar! Ik heb eigenlijk toegepaste informatica gestudeerd. Daarna heb ik tien jaar in web development gewerkt. Toch wilde ik iets doen dat dichter bij mijn interesses lag. Ik volgde daarom een opleiding tot behoudsmedewerker erfgoed bij het CVO Groeipunt, in Sint-Amandsberg. In die cursus leer je eigenlijk alles wat ik vandaag in het museum doe. Je ontdekt er hoe je collectiestukken moet transporteren, welke stukken je waar moet plaatsen, welke dingen slecht zijn voor de collectie en hoe je omgaat met verschillende materialen.Ik leer graag bij over het hoe en waarom van objecten, en ben sowieso erg geïnteresseerd in geschiedenis en musea, dus ik wilde graag in die wereld aan de slag. Zelf ben ik ook een fervent verzamelaar; daar is de zorg voor materiaal deels ontstaan en het was zeker een reden om mijn studie te starten. Ik verzamel actiefiguren uit de jaren 1980, van Star Wars tot G.I Joe. Gezien sommige stukken honderden of soms meer dan duizend euro waard zijn, probeer ik toch zoveel mogelijk de regeltjes rond behoud te volgen bij het uitstallen van de figuurtjes in vitrines – voor zover ik daar plaats voor heb – en rekening te houden met zonlicht en temperatuur. Een constante lage temperatuur is namelijk beter voor het plastic. Dankzij de cursus en mijn werk hier in het museum kan ik ook andere verzamelaars beter informeren over het bewaren en uitstallen van actiefiguren.”
(lees verder onder de foto)
Hoe ben je dan in het Industriemuseum terechtgekomen?
“Via DIVERGENT, het Centrum voor Begeleiding en Opleiding van de Universiteit Gent, kon ik in 2021 stage lopen in het Huis van Alijn. Aangezien ze nauw samenwerken ben ik blijven plakken bij het Huis van Alijn én het Industriemuseum. Ik mocht meteen twee jaar aan de slag om de collectie te verzorgen, en intussen heb ik een contract van onbepaalde duur te pakken. Dit wil dus zeggen dat ik nog veel in beide musea aanwezig zal zijn.”Je zorgt ervoor dat "beestjes" de museumstukken niet kapotmaken, hoe gaat dat in zijn werk? Wat doe je allemaal en om welke beestjes gaat het eigenlijk?
“Ik controleer de vallen die in het museum geplaatst worden. Om eventuele motten te vangen plaats ik plakvallen op basis van feromonen. Om kruipende insecten te vangen verspreid ik plakvallen met voedsel als lokmiddel. Daarnaast heb ik ook muizenvallen. Eén keer om de twee maanden haal ik alle vallen op en ga ik na welke insecten ik gevangen heb. Een app op mijn telefoon helpt me met de identificatie van kevers, spinnen, zilvervisjes …”(lees verder onder de foto)
Wat voor kwaad richten zij aan op de museumcollectie?
“Er zijn vier soorten beestjes. Ten eerste heb je de boorders. Zij maken gaten in de houten machines en leggen eitjes. Kevers, bijvoorbeeld. Boorders zijn heel gevaarlijk en richten veel schade aan. Desondanks behoren de kevers wel tot mijn favorieten; dat zijn echt mooie beesten! Mijn relatie met hen is dus een haat-liefdeverhouding. Dan heb je de bijters. Zoals motten. Zij eten het materiaal eigenlijk op. Ten derde zijn er de bewoners. Zij wonen in het stuk. Denk maar aan kakkerlakken, zilvervisjes of luizen. Ten slotte heb je de bezoekers, dit zijn hoofdzakelijk vliegen die uitwerpselen achterlaten op de machines. Na de identificatie van elk insect in de val classificeer ik de beestjes op basis van het gevaar dat ze voor de collectie vormen.Wat ik overigens vaak tegenkom zijn roodwitte celspinnen. Deze zijn niet gevaarlijk, maar ik vind deze toch niet zo gezellig. Ik heb ze hier in het museum leren kennen. Ik heb geen idee hoe ze hier zijn terechtgekomen, maar het viel me wel op dat ik de eerste keer ook veel pissebedden ving en wat bleek? Pissebedden zijn het hoofdvoedsel van de celspin! Als er dus ergens veel pissebedden worden gespot, dan is de kans groot dat er roodwitte celspinnen in de buurt zijn.”
Wat als een museumstuk toch aangetast blijkt?
“Dan ga ik op zoek naar de haard, de plaats waar de meeste insecten zitten. Aangetaste stukken gaan dan in quarantaine tot hun behandeling. Dergelijke behandelingen, zoals invriezen, zijn niet ideaal, dus ik ben er om zo’n plagen te voorkomen.”Wat zijn, buiten het plaatsen van vallen, nog manieren om beestjes te voorkomen?
“De objecten worden eerst en vooral grondig gecontroleerd vooraleer ze naar ons depot reizen. Alles hangt ook af van het materiaal waarvan het object gemaakt is. Hout trekt houtworm aan, textiel trekt motten aan … Hout en textiel krijgen sowieso eerst een anoxiebehandeling. Ze worden dan in een soort ruimte geplaatst waar zuurstof onttrokken wordt aan de objecten. Dat gebeurt voorlopig in het provinciaal Erfgoedcentrum van Ename en binnenkort ook in ons depot in de KAA Gent Arena.Ten tweede wordt aan bezoekers gevraagd om niet te eten in het museum, want kruimels of restjes zijn zeer aantrekkelijk voor ongedierte. Nog een manier om insecten te voorkomen is ten slotte het goed isoleren en het sluiten van kieren of leidingen. Die laatste vormen soms ware snelwegen voor ongedierte.”
(lees verder onder de foto)
Bots je soms op hindernissen?
“Vallen durven al eens te verdwijnen, bijvoorbeeld na een grondige poetsbeurt, en insecten verschuilen zich soms in de meest onbereikbare hoekjes vol stof en ander vuil. Soms is het ook gewoon moeilijk om te achterhalen waar gespotte insecten vandaan komen.”Jij bekommert je ook om de klimatologische omstandigheden in het museum. Wat houdt dit in?
“Wat ik doe is eigenlijk op de verwarming letten. In het museum hangen dertien loggers. Die toestelletjes meten de luchtvochtigheid en de temperatuur in de museumruimtes. Alle geregistreerde gegevens worden rechtstreeks naar mijn computer doorgestuurd, zodat ik alle omstandigheden vanop afstand in de gaten kan houden. De ideale temperatuur in het museum bedraagt tussen de 15 en 25 graden. De luchtvochtigheid zou tussen de dertig en de zeventig procent moeten liggen. Het is belangrijk om zowel de temperatuur als de luchtvochtigheid zo constant mogelijk te houden, anders bestaat de kans dat materialen uitzetten of krimpen. Als dat te vaak gebeurt, zal bij veel objecten de consistentie verminderen. Als het te warm is, zullen er bijvoorbeeld weekmakers uit plastics vrijkomen waardoor deze brozer en plakkerig worden. Daarnaast kunnen warme temperaturen gecombineerd met een te grote vochtigheid ook schimmels veroorzaken. De temperatuur en luchtvochtigheid zijn dus verbonden met elkaar. Een stijgende temperatuur gaat gepaard met een dalende relatieve luchtvochtigheid waardoor objecten kunnen uitdrogen.”Je kijkt ook naar de lichtsterkte. Kan je daar iets meer over vertellen?
“Vooral uv-licht is gevaarlijk. Dit zorgt voor verkleuring van museumstukken. Dat is meteen de reden waarom de ramen in het museum uv-werende filters hebben. Met ledlampen heb je dat probleem niet. Om de lichtsterkte te meten gebruiken we een luxmeter. Over het algemeen mag het aantal lux, de eenheid van de lichtsterkte die op het object valt, nooit boven de vijftig gaan, maar dat heeft als gevolg dat pakweg sommige oudere mensen bepaalde details niet meer scherp zullen zien. Gelukkig kan afhankelijk van het object de lichtsterkte al eens verhoogd worden.”Doe je je werk graag?
“Soms stoot ik op moeilijkheden bij het vinden van de oorzaak van een plaag. Of door het verdwijnen van vallen, maar ik vind mijn job fijn. Ik leer graag veel bij, zowel over de verschillende beestjes, zoals die roodwitte celspin, als over bepaalde voorwerpen. Zo wist ik bijvoorbeeld niet wat een ‘ex voto’ was (een beeldje dat geplaatst wordt bij een altaar, uit de collectie van het Huis Van Alijn, nvdr) en ook de werking van bepaalde machines is nieuw voor mij, maar daar wil ik de komende jaren graag nog meer over te weten komen!”